Die goede oude tijd?

In 1983 verscheen een lezenswaardig boekje met korte historische verhalen over de polder. Het begrip “goede oude tijd” blijkt niet altijd van toepassing.

Cruquius

In 1860 werd de stoker van het gemaal de Cruquius door een dodelijk ongeval getroffen. Bezig met reparatie aan de zuigers viel hij met een balk in de pomp met noodlottig gevolg. Hij raakte zwaargewond en overleed enige tijd later. Het polderbestuur betreurde zijn verlies, en zijn vrouw natuurlijk des te meer. Zij bleef achter met twee jonge kinderen en zij was bovendien in verwachting van het derde kind.

GoedeOudeTijd VanReintDe hoofdopzichter schrijft in een brief aan het polderbestuur: “Zij heeft nu door het verlies van haar man, ook haar middel van bestaan verloren, het weekgeld van zeven gulden negentig heb ik aan haar uitbetaald en dat wilde ik in de komende weken ook doen. Voor de begrafenis kan de weduwe zelf zorgen, omdat haar man aan een begrafenisfonds had deelgenomen. Verder stel ik voor, omdat zijn weduwe verder geen middel van bestaan heeft, dit gezin een wekelijkse bijdrage te geven.”

Het polderbestuur besluit daarop om dit gezin voor een jaar vier gulden per week te betalen. Het inkomen wordt dus bijna gehalveerd. Om toch nog enig eigen inkomen te hebben start ze een bescheiden winkeltje. Een jaar later schrijft de weduwe aan het bestuur dat de winkel geen succes is geworden. Zij verzoekt daarom de bijdrage te verlengen. Haar verzoek wordt op de vergadering van Hoofd Ingelanden Haarlemmermeer van 11 juni 1862 besproken. Het bestuur besluit dan tot betaling, een bedrag Die goede oude tijd? van nog maar drie gulden. De krant meldt over de vergadering: 

”Mevrouw Kraaijenhagen wiens man stoker was bij de Cruquius en daar door een ongeval om het leven kwam vraagt het polderbestuur om verlenging met een jaar van haar jaarlijkse weekgeld a f 3,00 van de polder. Zij moet hiervan zichzelf en haar kinderen onderhouden. De oudste is 7 jaar. Er van uitgaande dat het min of meer voldoende is om van in leven te blijven, krijgen ze “gelukkig” dit bedrag voor weer een jaar.”

Bestuurslid Van Houweninge stemt er wel mee in, maar zegt met veel omhaal van woorden ”dat hij graag deze vernieuwde toelage wil goedkeuren, maar dat hij zich ertegen verklaart dat dit uit de polderkas zal geschieden, (…) teneinde de schijn weg te nemen als zoude de vergadering genoegen hebben genomen met het verleenen van pensioen.”

Er moet volgens hem maar een ander fonds gevonden worden. Later in het jaar wordt de bijdrage nog eens verlaagd tot het minimale bedrag van twee gulden en 50 cent.

Het jaar 1866 wordt het “rampjaar” genoemd, een dramatisch jaar omdat een choleraepidemie uitbreekt. De weduwe vraagt in dat wel heel moeilijke jaar om ook die laatste zo nodige hulp niet te staken. De dijkgraaf en de heemraden van Haarlemmermeer wijzen dit bescheiden verzoek in september 1866 af. De Ongevallenwet werd pas in 1901 ingevoerd. Het was de eerste sociale-verzekeringswet in Nederland. In het begin gold de Ongevallenwet alleen voor de gevaarlijke industriële bedrijven. De ‘loontrekkers’ in die bedrijven waren door de nieuwe wet verzekerd tegen de financiële gevolgen van een bedrijfsongeval. De uitkering na een ernstig bedrijfsongeval was 70% van het loon met een maximum van ƒ 2,80 (± € 1,27) per dag.

Reint Buser

Vereniging Dorp Vijfhuizen
Mient 25
2141 TA  Vijfhuizen 
E: